| |||||||||||||||||||||||||||
De gewone dolfijn komt in alle gematigde en tropische wateren van de wereld voor waardoor het waarschijnlijk de meest verspreide soort cetacean is na de orka, die ook in de polaire regio’s voorkomt. Deze dolfijn komt voor langs de kusten van Noord Amerika tot aan Brits Columbia en langs de Europese kusten (Middellandse, Zwarte en Azov zee). Hij komt ook voor langs de kusten van Afrika, zuidoost Azië, Australië, New Zeeland, Japan en de Indische Oceaan. Hoewel hij de voorkeur geeft aan warme en gematigde wateren, is hij weleens gesignaleerd in Nova Scotia, IJsland en Groenland. Strandingen zijn gemeld in Tierra del Fuego. De gewone dolfijn komt zowel voor langs de kust als in de open zee alhoewel hij voornamelijk voorkomt in wateren van meer dan 180 meter diep. Deze dolfijn is meer te zien in de open zee dan de tuimelaar en hij wordt dan ook zelden dicht bij de kust gezien. Er bestaat een soort in het oost-tropische gedeelte van de Grote Oceaan die zich dicht langs de kust bevindt. Er bestaan een aantal verschillende soorten 'gewone dolfijnen', die soms worden beschouwd als sub-soorten, rasgroepen, of zelfs een totaal verschillende soort. De gewone dolfijn geeft de voorkeur aan water met een temperatuur tussen 10 en 28º C. De meest gedetailleerde verspreidings- en taxonomische studies zijn gedaan in het oost-tropische gedeelte van de Grote Oceaan. In dit gebied zijn vier stammen herkend: een noordelijk soort, een centrale soort, een zuidelijk soort en een Baja neritisch soort. De stammen zijn verdeeld bij gebieden met een relatief lage bevolkingsdichtheid. Hoewel er veel observatie werk is verricht in deze gebieden, zijn er relatief weinig waarnemingen. De centrale stam reikt het verste in het westen van de vier (tot 140º Westerbreedte). De Baja stam verschilt van de noordelijk stam met zijn modale lengte, kleur patroon, en relatieve snuit lengte. Hij reikt van de Californische Golf tot 185 kilometer van de Grote Oceaankust van Baja California. Er blijkt ook een stam te bestaan van zuidelijk Mexico in het centrale stamgebied; “Guerrero” genaamd. Een onderzoek (verricht door W.E. Evans) identificeerde vier populatiestammen van de kust van zuidelijk Californië en Baja California die zich onderscheiden door de lengten van hun snuiten. De soorten in de Grote Ocean, Baja California en de oost-tropische Grote Oceaan hebben allen een korte snuit, terwijl de neritische-kust soort een lange snuit heeft. In feite is Baja California het enige gebied waar de langsnuitige soort zich bevindt. De kortsnuitige en langsnuitige soorten worden niet beschouwd als afzonderlijke rassen. Het brede onderscheid in de oost-tropische Grote Oceaan komt ook voor in andere gebieden. Er zijn aparte vormen in de Middellandse- en Zwarte zeeën en in de Indische Oceaan, en langs de kusten van Europa, Afrika en Japan. In de Californische wateren heerst een onderbroken verspreiding, mogelijk een aanduiding van concurrentie (met een lokaal soort van de stam “Stenella”), of omdat verschillende stammen voorkeur geven aan andere watertemperaturen. Een gelijksoortig fenomeen komt voor in het oostelijk deel van de Middellandse-Zee. In bijna alle gebieden volgen seizoensveranderingen, na de verandering in watertemperatuur of in prooi-migraties. Vergeleken met de “White-Sided” dolfijn, bevindt de gewone dolfijn zich in warmere en zoutere wateren. Beiden soorten bevinden zich in gebieden met een hoge reliëf van de zeebodem. Deze fenomenen zijn gerelateerd aan een overvloed van het voedsel waar hun voorkeur naar uitgaat.
Men zegt dat 53% van de odontocetes-dolfijnen -die leven in zuidelijk Californische wateren- de gewone dolfijn is. Dit is gebaseerd op 654 waarnemingen, gemaakt over een periode van 10 jaar. De tweede meest voorkomende soort in de Grote Oceaan is de Pacific White-Sided Dolphin met 14%. De populaties bleken de voedselbronnen te volgen en de dolfijnen voedden zich met de meest voorkomende prooi. Duidelijke afnames van de populatie van dit soort, hebben plaats gevonden door de tonijn visserij in het oostelijk gedeelte van de tropische Grote Oceaan. In de Noord-Atlantische Oceaan en in de Middellandse zee wijzen amateur waarnemingen aan dat de gewone dolfijn de meest voorkomende soort is. Deze waarnemingen komen het meest voor tussen juli en december. Er wordt aan de hand van aanspoelingen een afname gesuggereerd van de populatie in de Noordzee. Ee IWC (Cetacean Committee Working Group) geeft aan dat het meten van strandingen niet de juiste methode is om overvloed te bepalen, daar andere factoren ook een rol spelen. De meeste waarnemingen in het noordelijk deel van het oostelijke gedeelte van de Noord-Atlantische oceaan, zijn gedaan in augustus. De meest noordelijke waarneming is van een groep van zes individuen op 78º 34’ N in augustus (de watertemperatuur was 10.7º C). Het was de enige waarneming ten noorden van 61º N. De meeste dolfijnen spoelen aan in Schotland, de westelijke toegang van het Engelse Kanaal, de Straat van Gibraltar en het westen en midden van de Middellandse zee. Waarnemingen in de Middellandse zee zijn het meest frequent tussen januari en juni. Dieren worden gemeld in het hele gebied, behalve in het noordelijk deel van de Egeïsche Zee. In de Noordzee zijn waarnemingen ten oosten van 0º vrij zeldzaam, slechts 9 waarnemingen tussen juni en oktober. Er blijkt een afname te zijn van de dolfijnenpopulatie in het westelijk deel van de Middellandse Zee. In sommige gebieden waar de soorten eens veelvuldig voorkwamen zijn waarnemingen nu zeldzaam. Tussen 1980 en 1984 waren aanspoelingen in Frankrijk negen keer zo weinig als dat het tussen 1970 en 1974 was. In Noord-Spanje zijn er geen aanspoelingen of waarnemingen geweest sinds 1978. Ondervragingen en gegevens over aanspoelingen in Italië tonen een trend van afname. Tot voorkort werd dit soort regelmatig verward met de “Striped” dolfijn, dus cijfers uit het verleden zijn waarschijnlijk niet juist. Populatie schattingen in de Zwarte zee zijn gecompliceerd door het feit dat drie dolfijnensoorten te maken hebben met de visserij. De waarnemers geven niet aan of het hier gaat over één soort of over alle drie. In de Sovjet visserij, voor 1964, vertegenwoordigde de gewone dolfijn ongeveer 80-90% van de vangsten. Tussen 1964 en 1966 was Phocoena phocoena de voornaamste vangst. In het begin van de jaren ’80 was de gewone dolfijn 15-16% van de vangst van de Turkse visserij. Schattingen gemaakt tussen 1967 en 1973 verschillen van 28.000 tot 258.000 zonder duidelijk trend.
De gewone dolfijn kan tot 2.55 meter lang worden en een gewicht hebben van 100 kilo. Een diagnostisch kenmerk is een “V” vormige gleuf dat de voorkop scheid van de snuit. De rug oppervlakte is paars/bruin als het dier in leven is en verbleekt naar grijs/zwart als het dier dood is. Een vlek op de borst heeft een unieke heldere kleuring. Alleen de Atlantische "white-sided" dolfijn en soms jonge orkas hebben dezelfde kleuren. Tonijnvissers noemen dit soort soms de "White bellied" bruinvis. De vele kleine tanden van de gewone dolfijn zijn zeer scherp en sluiten volledig in elkaar. Dit maakt het vasthouden van gladde vissen makkelijker. De Californische- en Middellandse-Zee soorten hebben ongeveer 50 tanden aan elke kant van iedere kaak. Dieren in de Indische Oceaan hebben een langere snuit en meer tanden; tot 60 tanden aan elke kant van iedere kaak. Meer dan elk ander zoogdier ook. Bij dezelfde leeftijden zijn mannetjes iets groter dan de vrouwtjes. De staartstam is smal en heeft geen rug- of buikkielen. Een kenmerkende factor van de gewone dolfijn en kleine, langsnuitige dolfijnen (zoals “Stenella”) is de aanwezigheid van gleuven aan het gehemelte.
De gewone dolfijn spoelt betrekkelijk vaak aan. Aan de Britse kusten komt hij na de Harbour Porpoise (Bruinvis) op de eerste plaats. De band tussen moeder en kalf is erg sterk. Beiden zullen bij elkaar blijven tot in de dood. Gelijke banden bestaan tussen mannetjes en vrouwtjes, en tussen volwassenen van dezelfde sekse. In sommige delen van de Middellandse-Zee zegt men dat zij helpen bij het vissen, terwijl zij elders worden als een plaag beschouwd. Het is de meest bekwame boegsurfer van alle cetacean. Terwijl de meeste boegsurfers af en toe moeten wijken, kan de gewone dolfijn dit uren lang volhouden. Afstanden van 60-70 mijlen zijn waargenomen. De dolfijnen klimmen op de boeggolf, springen met hoge snelheid uit golfkop en vallen vervolgens met een grote klets terug in zee. Het feit dat zij schepen volgen en boegsurfen maakt het gemakkelijk deze dieren te vangen. Met behulp van een voortbewegend vaartuig kan de gewone dolfijn snelheden behalen van 110 kilometer per uur. Sterke sociale banden zijn waargenomen tussen de dieren. Er is een geval bekend, dat een gezond mannetje bevriend is geraakt met een zeer schuw vrouwtje in gevangenschap. Toen dit vrouwtje stierf, is het mannetje zelf binnen drie dagen gestorven, naar men vermoed vanwege diep verdriet. Vaak komt het voor dat de gewone dolfijn een gewonde soortgenoot –ondersteunend met hun flippers- naar de oppervlakte brengt. Deze gedrags patronen worden vaak beschouwd als een teken van intelligentie, maar omdat de deze patronen niet gecompliceerd zijn is het ook mogelijk dat dit een natuurlijke reactie is.
De gewone dolfijn is ook een uitermate snelle zwemmer. Er is gemeld dat een torpedojager met een snelheid van 50 kilometer per uur niet in staat was een groep van deze dolfijnen in te halen. Een meer algemene schatting stelt de maximum snelheid op niet meer dan 45 kilometer per uur. Andere dolfijnensoorten bereiken niet meer dan 40 kilometer per uur en het is daarom onwaarschijnlijk dat de gewone dolfijn de snelheid met zo’n groot verschil kan overschrijden. Ze zijn ook zeer goed in het springen. Ze springen vaak op allerlei manieren; zoals kopduiken en klapwieken. In het boek Moby Dick beschreef Melville deze soorten als de “huzza bruinvis” als gevolg van het vele springen. Men heeft een sprong waargenomen, met een rol van 360º alvorens dat hij weer in het water terecht kwam. Wilde exemplaren maken sprongen van 4-6 meter, terwijl getrainde dieren 6,6 meter halen. De prooien van de gewone dolfijn bestaan uit ansjovis en andere kleine vissoorten. Er wordt gesuggereerd dat de maag van het dier ongeveer 7.500 oorbeentje (otoliths) van kleine vissoorten bevatte. Er zijn andere waarnemingen gedaan, die een maaginhoud van meer dan 15.000 oorbeentjes telden. De feitelijke visvangstmethode van de gewone dolfijn is niet bekend. De gewone dolfijnen verzamelen zich in enorme groepen, die soms meer dan 1000 individuen tellen. In de Zwarte Zee zijn groepen gezien van meer dan 300.000 individuen. Er verschillende formaties waargenomen. Onder andere een lijn met een dikte van twee tot vijf individuen en een lengte van kilometers lang. De gemiddelde groepsgrootte die onderzocht zijn in de Zwarte-Zee (uitgevoerd tussen 1978 en 1980) was 10,4 individuen. In een onderzoek van 1981 bestond de groep uit 36,6 dolfijnen. In het oostelijk deel van de Noord-Atlantische Oceaan en de Golf van Biskaje (ten zuiden van 50ºN) bevatte 32% van de groepen meer dan 20 individuen. Wat meer naar het noorden toe bestond 24% van de groepen uit meer dan 20 individuen, terwijl wat verder naar het zuiden 35% van de groepen meer dan 20 individuen bevatte. In de Middellandse Zee zijn grotere groepen gevonden in het westelijke deel. Nabij Gibraltar had 37% van de groepen meer dan 20 individuen terwijl in het meest oostelijke deel de groepen niet meer dan 20 dolfijnen bevatte. In de oostelijk deel van de tropische Grote Oceaan is de gemiddelde schaalgrote zeer hoog. De noordelijke soort heeft een gemiddelde grootte van meer dan 1000 groepsleden, terwijl de centrale soort tussen de 400 en 600 individuen per groep telt. De zuidelijke soort had een gemiddelde groepsgrootte van 400 tot meer dan 1400 dolfijnen. Er bestaat mogelijkerwijs enige segregatie gebaseerd op sekse en leeftijd, maar het is ook mogelijk dat iedere groep een bepaalde gen soort vertegenwoordigt. Grotere groepen maken het vangen makkelijker, voornamelijk in de drijfnetten van de Zwarte-Zee. Vaak gaat de gewone dolfijn om met andere soorten, zoals de gestreepte dpolfijn in de MiddellandseZee en de Pacific witflankdolfijn in het noordelijke gedeelte van de Grote Oceaan. Het voedsel vangen in grotere groepen komt ook voor bij tonijnscholen, in de oostelijke tropische Grote Oceaan en de oostelijke tropische Atlantische Oceaan. Dit heeft tot veel sterfte geleidt door de tonijnvisserij. Een study van W.E. Evans maakte gebruik van radiotelemetrie om de gewone dolfijn in het wild te volgen. Hoewel dit geen vragen rond de kwestie van bevolkingsgrootte kon ophelderen, was het wel mogelijk kwesties op te klare omtrent de gedragspatronen overdag en ‘s nachts, het duiken en individuele verplaatsingspatronen over tijd en afstand. Sommige radio zenders bevatte meetapparatuur om de diepte van duiken te meten. Acht dieren werden hiermee uitgerust en lucht observaties werden gebruikt om de gegevens in verband te brengen. Volgens studiegegevens kan een kudde per dag 120 kilometer afleggen, terwijl sommige kuddes van zo’n 200-300 dieren 270 kilometer in 10 dagen afleggen. De verplaatsingen leken de topografie van de zeebodem te volgen. Sommige individuen oriënteren zich mbv zeebergen, diepe ravijnen en glooiingen. Men gelooft dat in deze gebieden plankton word geproduceerd wat voedsel is voor kleine vissen welke weer de voedselbron is van de gewone dolfijn. Het duikgedrag is ook in verband gebracht met de verticale beweging van DSL. De diepste duiken vinden plaats na zonsondergang en voor de dageraad wanneer het DSL niveau hoog is. Bij de diepe nachtduiken wordt een diepte bereikt van 200 foot met een waarneming van 846 foot. De langste duik was ongeveer vier minuten, terwijl de meeste minder zijn dan een minuut. Aangezien dolfijnen zich verzamelen bij zee-ravijnen en bergen bij dieptes van ongeveer 2000 meter maken ze veel gebruik van echo-orientatie. De echo-orientatie capaciteiten van de Delphinus zijn minder goed ontwikkeld dan die van de tuimelaar. Naast echo-orientatie gebruiken ze de passieve sonar, ook bekend als stille navigatie, en het oog om te navigeren. De eerder genoemde wordt altijd gebruikt met goed weer en een rustige zee met een zichtvermogen van 70-80 meter diep. Het is waargenomen dat zij zich verplaatsen afhankelijk van de zonnestand. Zij verplaatsen zich nooit in noordelijke of zuidelijke richtingen maar altijd van oost naar west of west naar oost, afhankelijk van de tijd van de dag. Dit is waarschijnlijk het resultaat van de verplaatsing van hun prooien. 19 verschillende fluit geluiden zijn waargenomen, meer dan de tuimelaar (17) of de Pilot Whale. Deze worden gebruikt om te communiceren en evt. spanningen te melden. Het heeft enigszins verband met gedrag, maar de geluiden zijn nog niet geïdentificeerd als een gestructureerde taal. In een voorbeeld stierf een vrouwtje in gevangenschap en bleef het mannetje voortdurend fluitend rond haar cirkelen.
Hoewel sommigen gezien zijn met littekens door haaienbeten, is de primaire vijand van de gewone dolfijn de Orka. Een groep orka’s omringde in een geval een troep gewone dolfijnen. Een enkele orka verliet de cirkel en stormde binnen waardoor de gewone dolfijnen hysterisch werden. De orka’s begonnen toen dolfijnen te doden en verslinden. Men meldde dat de wateren rood waren van het bloed. Verder is vermeld dat orka’s schreeuwen om gewone dolfijnen angst aan te jagen. De dolfijnen zwemmen alle kanten op om steeds in een muur van geluid tegengehouden te worden. Deze worden dan zo doods bang waardoor zij als razende in cirkels bleven zwemmen.
De naam "dolfijn" heeft zijn oorsprong van het Griekse woord delphys wat baarmoeder betekent. In het oude Griekenland werd deze naam voor alle dolfijnen gebruikt, er werd geen onderscheid gemaakt tussen de verschillende soorten. Een soort vis (Coryphaena hippurus) tegenwoordig bekend als de dolfijn vis, de mahi-mahi, of de Hangstaartvis werd zelfs ook een dolfijn genoemd door de Grieken, wat nog meer verwarring veroorzaakte. In de oude tijden werd de gewone dolfijn beschouwd als de beste vertegenwoordiger van de dolfijnen familie, en ze verschenen op kommen, bekers, munten en rand versieringen. Pas recentelijk is deze soort erkend als een individueel ras in plaats van de nogal algemene dolfijn classificatie. Er zijn duizenden jaren van verwarring geweest over wat nou wel of niet een dolfijn genoemd kon worden, en wat de verschillende soorten dolfijnen zijn.
In het verleden werd de gewone dolfijn vaak verward met de tuimelaar, vooral in verhalen met betrekking tot het tussenspel met de mensen. Maar de gewone dolfijn is meer een diepzee dolfijn dan de tuimelaar die zeldzaam onder of langs de kust voorkomt. De taxanomie is wat verward daar sommige mensen geloven dat er meer dan een soort bestaat. De meeste verschillen hebben betrekking op lichamelijke uiterlijk, vooral de lengte van de snuit en het aantal tanden, terwijl andere betrekking hebben tot het gedrag omdat de verschillende soorten een iets ander gedragspatroon vertonen. In 1889 noteerde F.W. True negen verschillende soorten in de genus “Delphinus” en na het bestuderen van de dieren bevond alleen vier geldige soorten : D. delphinus, D. longirostris, D. capensis, en D. roseiventris.
Historisch gezien is de grootste bedreiging voor de gewone dolfijn de Zwarte Zee visserij geweest. De visserij is momenteel niet actief daar dit in de jaren’60 stop is gezet in Rusland en Roemenië en in Turkije is verboden sinds 1983. Maar van de visserij in Turkije is weer aan het opkomen. De grootste bezorgdheid is dat de vangst van ansjovis in de Zwarte Zee toe neemt en ansjovis is de voornaamste voedselbron van de gewone dolfijn. De gevolgen hiervan zijn onduidelijk voor de gewone dolfijn populatie. De oostelijk tropische Grote Oceaan tonijnvisserij word beschouwd als de voornaamste bedreiging voor de gewone dolfijn. In 1986 is geschat dat 25.000 dolfijnen gedood werden en gemiddeld vier keer zoveel gewone dolfijnen vonden de dood dan de gevlekte dolfijn. De verhouding ging van net over de 7% in 1979 naar 1% in 1982-84 en weer terug naar bijna 7% in 1986. De redenen van deze schommelingen zijn niet bekend. Het doden aantal in 1987 werd geschat op 20.000 hetgeen 5% is van de populatie. In veel gebieden worden kleine aantallen gevangen, meestal voor consumptie en ook voor dierenvoedsel. Zulke gebieden betreffen de Azoren, Venezuela, Peru, Japan, Spanje, West Afrika en mogelijk Israël. In de Azoren is het vlees van dolfijnen erg populair. Men zegt dat het smaakt als een biefstuk. In de Middellandse Zee word er gezegd dat er soms voor plezier wordt gejaagd.
De gewone dolfijn wordt genoemd in CITES Appendix II en in Appendix II van de Berne Conventie. Bijeenkomsten van de BS, een conventie tussen de regeringen van Bulgarije, Roemenië, en de Sovjet Unie werden bijeengeroepen voor het uitwisselen van informatie over de dolfijnbevolkingen in de Zwarte Zee en om een beëindiging van de visserij in deze drie landen te bevorderen. De noordelijke- en Baltische Zee bevolkingen worden genoemd in CMS Appendix II. Jammer genoeg is er geen effectieve juridische ingreep tegen het heropenen van de Turkse visserij. Het IUCN/SSC Actie Plan erkent dat de bevolkingen van de noordoostelijke Middellandse Zee en oostelijk tropische Grote Oceaan gevaar lopen en stellen specifieke projecten voor om de status van de bevolkingen te bepalen.
Het is bekend dat er wereldwijd minstens 90 exemplaren in gevangenschap worden gehouden. Minstens 37 hebben hun oorsprong van de Amerikaanse kant van de Grote Oceaan, een van Japan, 22 van de Middellandse Zee, twee van andere delen van West Europa en 28 van Nieuw Zeeland. Men zegt dat hoewel deze dieren makkelijk te vangen zijn het moeilijk is om ze in gevangenschap te houden. De dolfinaria in Nieuw Zeeland specialiseren in deze soorten maar zijn niet erg succesvol geweest in het verder fokken. Weinig onderzoek is gedaan naar de gewone dolfijn in gevangenschap omdat weinig exemplaren lang genoeg beschikbaar waren. Minstens een dolfijn werd is in gevangenschap geboren. Hij leefde 16 weken en stierf als gevolg van staphylococcus infectie. Individuen afkomstig van verschillende gebieden blijken allemaal verschillende gedragspatronen te tonen in gevangenschap, wat wijst naar verschillende subsoorten. Exemplaren gevangen in Noord Amerika worden beschouwd als moeilijk in gevangenschap te houden samen met andere soorten. Zij worden beschouwd als zeer schuw en tenger en verkeren vaak in een shock toestand wanneer zij binnen worden gebracht. Van 22 gewone dolfijnen die gevangen waren om ten toon gesteld te worden tussen 1966 en 1972 waren allen dood in 1975. De meesten hebben nog geen 60 dagen geleefd, 15% overleefde een jaar. De Nieuw Zeeland- dolfijnen aan de andere kant bleken makkelijker te trainen te zijn en intelligenter. Hun trainer Frank Robson beschreef aparte technieken te hebben gebruikt waar hij met de dieren praatte en gebruik maakte van psychische krachten.
|
| BibliographyBaker, Mary L. Whales, Dolphins, and Porpoises of the World. New York: Doubleday & Company, Inc., 1987. Carwardine, Mark. Eyewitness Handbooks: Whales, Dolphins, and Porpoises. New York: Dorling Kindersley Ltd., 1995. Ellis, Richard. Dolphins and Porpoises. New York: Alfred & Knopf, Inc., 1982. Klinowska, Margaret. Dolphins, Porpoises, and Whales of the World: The IUCN Red Data Book. Gland, Switzerland: World Conservation Union, 1991. | |||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||
|